Moes
Ik ontbeerde steeds meer
heb er de brui aangegeven
en de ruigte van je opperhuid
terug gegeven
het maagdelijk spinnen
in voorjaar met gerief
op het oog van zomeroogsten
een onderkomen dat je mij bood
in jaren dat ik hulp behoevend was
wou vluchten in je schoot
het hutje waar ik gereedschap trof
nog enige geborgenheid
en niet te vergeten
overvloedig
van de stilte gegeten
in jouw kraamkamer van rust
op zoek naar het verval
tref ik nu de guldenroede
je breekt daar gelijk de winterluim
al lopend reiger voor mij uit
of vervluchtend schooltje mezen
het klopt weer achter mij
beaamt de kleine specht
de vete is beslecht
de beer weer los
en dit lucht op