I
aan weerszijde van de Breede
een plaats waar eeuwen werden geleden
met twee maten veiligheden gemeten
net een meter boven maaiveld lag
daar rust gehavend zonder sluizen
een oud dijklichaam in huizen
moeder aarde uit pure watersnood
waar god mag weten wie over uitzag
hoe toorn tot zilt verstilde bodem
na een storm luwte bood in de schoot
van kreken waar huis met haard
in alles wegvloeide tot schroot.
II
Oud zeer staat scheef
in de abelen beschreven
uitgebeten ogen in de bast
weerbarstig strak in het gelid
met blosjes op de konen
opdat je met opwinden
over alles wat je tegenzit
zelfs de regen in je gezicht
terugslaat op het buigen
langs de kitsch kastelen
boerengerief als woonstee
van ooit hoog verheven
welgesteld nu rot uitbeeldt
in ramen die uitkijken
naar zichzelf