I
op zondagmorgen de 26ste oktober
voor mijn voet een levensboom uit zuiver lover
die houvast genoot
terwijl ik hem in de vissershaven
anders dichter nabij Lauwersoog
als ceder ter hand gesteld hield
het leek meer netwerk
fijnmazig in de steigers
schakerend gedrapeerd
een boot deed nog de kade aan
gasten van de overtocht waar
op hoog gespannen voet
de vissersvloot loerend
naar het zeegat boog
II
ik hoorde haar op het vroege uur
het was hun onheilsbode
met wat er mis is met vis
al was dat nog niet uit de winkel
even later naderde ik
Hoek van de bant
met regen beteugelde de blik
het viel niet tegen
kwam tot stilstand aan de dijkvoet
beklom de kruin als hoogstandje
een Vietnamees school
achter dichte luiken
zijn omzet was beneden peil
hij moest het geweten hebben
van deze tijd
III
grijs aan weerszijde
waar dan ook is alles eiland
wordt vermoedelijk als slijk
voor de voeten geworpen
kwam een surfer uit de lucht
verkoos het zoete water
waarop hij soepel verder vloog
een zuiderwind bracht aflandigheid
en had geen weet van stromen
een geile maan ik trof er geen
dan op papier en even later
ontwaarde ik een schim
die leek haast zwerver
opgenomen in het filament