de grauwe abelen kleuren
bloedrood naar het oosten
asgrijs het westen en ten
lange leste hun kale kroon
die rest als bladeren vallen
kijk de iep eens op de kruising
tussen glad en ruw gelegen
halverwege groen met geel verengt
dek dat voet tot kroongetuige
het geheel weer tooit
tussen glad en ruw gelegen
halverwege groen met geel verengt
dek dat voet tot kroongetuige
het geheel weer tooit
maar ach mocht ik hier dan kiezen
laat ik in het midden waar te zitten
tussen wilgenman en berkenvrouw
haar teder loof verbranden naast
zijn zilvergrijze vacht van linten
ergens in het riet verzonken dras
waar geen mens het zaad ter aarde
de boom nog naar de kroon gestoken
zichzelf herdacht in plaatsbepalen