zoals de zaterdagen vaste prik
kliekjes voorschotelden van de hele week
lik op stuk en meer gebroken
lag het bord aan duigen op mijn schoot
schoot er niets mee op met vlekkenwater
bespot als zelf-bevlekker
jong onschuldig nog
ook zondagen zag ik liever opgedist
met drabberige bloemkoolsausjes
waarop de hele week weer leek
ingeluid met het gebed godszegen
op z'n zachts gezegd geprevel
leven in oogwenk van een terugblik
waarop je leeg achterop je bagagedrager
nog een tweede leven schiep met touwjes
in het vet rondom de achternaaf
met versnellen van de tijd viel je weer op
de herrie die het uitstiet verried ook ongenoegen
de weken gingen met rasse schreden
door de kalenders heen
nummers werden vergeten
maar niet de lach die bij de kapper lag
daar leerde je weer bloempot
nog eens hoe de vrouw onthulde
die op straat slechts spinnenkoppen uitdeelde
toch meer om het lijf had
dan hoog gesloten de bloempjesjurken
je lag te lurken op je hurken aan de waterkant
met tussen je tanden de laatste strohalm
die al afgekloven was
vuile knieƫn kale neuzen
veel bindweefsel van genegeerd prikkeldraad
niets viel te vrezen dan onze heer en de boer die leerde
hoe godsakkers werden bewerkt op door de weekse dagen
maar geen pottenkijkers dulden
in zijn hooischuur eeuwen later
fikte die toch af
met de zegen van de vooruitgang
die ruimte bood aan het ontsnappen aan het hellevuur
dat spelenderwijs ontstond op zolder
waar zij net haar mayo uitdeed
en jij in vuur en vlam
de boel in lichte laaie zette
onschuldig verhulde zij later
waar het verschil in lag
bewezen is dat er later
geen kinderen meer kwamen kijken
je likte de lippen nog eens af
die gesloten bleven van genot
na de laatste hapjes wafelijs
koud op of was gesmolten
lag de tijd als druppel wit vocht
op je dij en zij aan zij
verlieten we de salon
waar door de glazen wanden
iedereen kon weten
hoe het zich allemaal af speelde