ik was ® wat uitgesproken over geraakt. Over waarde; wie niets waard is kan waard worden wie waard wordt kan alles worden

dinsdag 28 oktober 2008

het onverlaot


Het zat er dik in dat ik lichtvanger zou worden
al was 't maar op het oog en voor de dood
en het verachten dat daar aan hangt

dit jaargetijde met haar flauwe oogopslag
veroorzaakt zoveel dromen waar ik uit ontwaak
dat ik daags nadat de zon opkomt zuchten
slaak om om alles heen dat door zijn schaduw leeft

wat maakt mij tot sfeerbeeldkunstenaar
van groenergroen en dieper inzicht
hoe de tijd verstrijkt op een perron
waar mensen bleker lijken in de wacht

alles zijn beloop weer neemt zo op het oog
teveel fototoestellen maar vergeten
vast te leggen waar ik voor stond

maandag 27 oktober 2008

Ingedikt en opgeklopt (reisbeslag)



I
op zondagmorgen de 26ste oktober
voor mijn voet een levensboom uit zuiver lover
die houvast genoot
terwijl ik hem in de vissershaven
anders dichter nabij Lauwersoog
als ceder ter hand gesteld hield

het leek meer netwerk
fijnmazig in de steigers
schakerend gedrapeerd

een boot deed nog de kade aan
gasten van de overtocht waar
op hoog gespannen voet
de vissersvloot loerend
naar het zeegat boog

II
ik hoorde haar op het vroege uur
het was hun onheilsbode
met wat er mis is met vis
al was dat nog niet uit de winkel

even later naderde ik
Hoek van de bant
met regen beteugelde de blik
het viel niet tegen
kwam tot stilstand aan de dijkvoet

beklom de kruin als hoogstandje
een Vietnamees school
achter dichte luiken
zijn omzet was beneden peil
hij moest het geweten hebben
van deze tijd

III
grijs aan weerszijde
waar dan ook is alles eiland
wordt vermoedelijk als slijk
voor de voeten geworpen
kwam een surfer uit de lucht
verkoos het zoete water

waarop hij soepel verder vloog
een zuiderwind bracht aflandigheid
en had geen weet van stromen

een geile maan ik trof er geen
dan op papier en even later
ontwaarde ik een schim
die leek haast zwerver
opgenomen in het filament

donderdag 23 oktober 2008

Hegemonie van de dichtatuur, het meurt

kaasdoek
met de geur
van zweettenen
nog in de gaten

hangt de zwetser
rond zijn wanen
waar tussen de tenen

daarop gelopen
zwemmerexceem
extreem besmet
schop het nog ver

te voet wordt
zodoende

opgedoekt

Hegemonie in de dichtatuur. De kop

~~~~~~~~~de slang~~~~~~

hij vermomt zich graag als zeikstraal
met zijn rubberhuid knuffelt hij
wurgend in omhelzen ook
tot verstikken toe zijn groefkop
die overal past met een grote bek

dan komt zijn ware schubbenvel
tot uitdrukking al draakstekend
likkend met zijn gespleten tong
laat ie dan giftig zijn tanden zien

hij was er al rood gloeiend bij
het kruis dat hij smekend
tot bloedens toe stekend
genageld hangen liet als vriend

zijn slepend spoor veegt
vragentekenend een sissend
geluid van 't ongewisse door
vervelt gewoon en velt
nog vaker verslindend
zijn liefde op het oog
met huid en haar
ãl was het daar
de tuinslang maar
bleef hij de spuitgast
woord voor woord
die klaarkomt bij
een broedermoord

Hegemonie van de dichtatuur- de slang

Zijn kennis (van goed en kwaad)
Stijf van het cliché
verzet de held en zegt nee
ik weiger hier in mee te gaan
ik ben kern tot op het bot
met retoriek er tegen aan
trek ik ten strijde zot
als narrenkop in puur ethiek
de definitie uit de poëzie
met wat ik stel dit pover
gedwang is normatief en zie
mij staan zo vers van lever
ik brouw alleen het zuiver
water dat smaakt intussen
wat er rest van pure huiver
de chloor die nest met sussen
ontsmet nog slechter dan de drab
die overal de kwel laat gaan
m'n bodem daalt tot slappe hap
ik meer nog lijk de banaan
waar ik zo gaarne ver vandaan
niet naast op mijn bek wil gaan
laat staan in één portaal
samen opga in het oraal
braken van de clichétaal

hij is banaal om zo briljant
voor aap gezet in zijde kant
zijn lul verhangt tot zwaartepunt
een klucht hem zeer gegund

woensdag 22 oktober 2008

wat boxjes

het drukte de stilte goed uit
toongezet wat op een schijfje
was geperst in transparante klanken
het bestreed de lucht met golven
uitgebroken wat tussen de oren zit
een bestrijdingsmiddeltje tegen


..

in rust heerst stilte tussen de tonen gezet

ik klopte de kieren nog eens uit
er rommelde wat stof van jaren
opgeborgen kalmte uit

en plintje kwam met een schop
tot leven uit zijn rust
beklampt tegen de wand
lag daar ook stilte opgeborgen

overal kwam ik het tegen
die verdomde rust
wat stoffiger dan verwacht

op een ochtend weer uit bed
kwam het gewoon regelrecht
gedicht uit mijn vingers
geslopen

ik stond daar toch wat verlegen
mee dat zoveel stilte kan
worden beschreven uit het niets
terwijl het huis toch dunwandig
het gehoor schetst van de omgeving

dinsdag 21 oktober 2008

Een gat in de markt; de stilte gedicht

Stilte!

een gat in de markt
de koopman schiet nog woorden tekort
schappen vol leegte
het ligt op het gehoor wel goed
in de boekenmarkt
voor de rust en
voor het uitgeven geschikt

hij schreeuwt nog even een adempauze in
slaakt daarbij een diepe zucht
de gaten moeten godlieve gedicht
vanwaar uit mijn handel stil-
gelegd me dun tussen de vingers glipt

verdraait het is geen hier geen stil vergezicht
dat smoelt met zwijmelen
dichterbij mijn schappen en zichzelf verzint
tot opgeklopt moment van rust:
de pauze van die waar

want waar wordt god verdomme uitgevent
als stilte van die god die zich al na Eden verwenst
terwijl hiernamaals mijn bedervelijke waar
me stil de strot uitvliegt
of breekt na mij de rust pas
uit
het poepgaatje


----maar ook---

in alle rust
bevend gelijk het ruisend riet
dat zo vreselijk
afgezaagd teneer
geslagen ligt
hield ik de vogel
o stom bebloed gezicht
bij de vlerken naar mij gericht

bedacht in alle stilte
hier heerst geen rust

waar-de verkeer-de- slachtoffer is
en floot zachtjes voor mij uit
expecting to fly waarna
alles vanzelf ging

----of nog mooier---

gekker kun je haast niet maken
in alle rust weder gekeerd
draaide hij zich in zijn graf
nog eens even gemakkelijk om

het lachte mij met grimassen
toe die harde harde werkelijkheid
gedicht gesloten als was het vers
toch ook zo bederfelijk dicht

het kon me dan ook niet rotte
hoe de haver en de gort verging
maden garen sponnen tot vliegen
de kist uit wormgaten gedicht

in een ander tijdsgewricht
ik een ander zonder mij
te kennen stoffelijk zijn
daartussen in stilte afgelegd

een eed van weet ik veel
hoeveel tijdsgewricht
het leven in me wederkeert

---en nog gekker---

in alle stilte is hij heen gegaan
gevlogen als een vod papier
in een circulatie stroom
er stond een mooi gedicht
op dat vel geschreven
dat achterhaald nu in de regen
iets blauwigs heeft

----of toch maar----

stilte ajb ik zwijg
in alle talen
waar iemand de moed heeft
de rust te vertalen
in wat ik nog hoor

want er zijn al te veel woorden
vuil van de verbrande veren
uit pennenvruchten gemaakt (gehaald)
ach je domme gans is nu geplukt
voor het leven er aan gegaan
zo hemelsbreed gespannen
nu bjina dagelijks te lezen
valt

---en meer nog ook----

een spatie is gedicht
de rust hier in de regel

een stilte voor de storm
waar god mag weten wie
zal uitbreken desnoods gedicht
bevrijdt tot hemelse bode
een ei zo kakelend vers
knuffelbaar verlicht


kortom
vergeet het maar
ik ben met stilte geslagen
zit nu stom genoeg
mezelf alleen nog af te vragen
wanneer breekt mij die zin nu af

--en dan kom je in een afgesloten bos--
op wieken in glijvlucht
de havik jaagt geruisloos door
de staken die opgestoken staan
in de open lucht
maar als je de witregel
nu eens verving
zo is dit alles hier
dat in stilte verloren staat
een tot de wenkbrauw
opgetrokken oogwenk
nietszeggend op jouw voorhoofd

Armmazigen

lastdieren van het hoogste soort
steken mij gelijk de vlovliegen
harig op de vleugel misprijzen zij
mij met hun gesnavel scherp gericht
ik ben veroordeeld tot hun monddelen
zuigend aan de huid in het avondschemer

het zit niet goed met deze beesten
dwars zittende kaken met bloedzuigend lot
steken zij mijn vel kapot
verdunnen mijn bloed en zwellen op
mijn god ik ben tot voedingsbodem
van hun nageslacht tot spot

gedoemd om na dit plaaggezwel
het kroost weer waar de moeder
dood gemept mij belagen
het onvermijdelijk schavot
van deze schepping is mijn lot

maandag 20 oktober 2008

boom maar voort met rasse schreden

de verhoute hand wordt aangereikt tot mos de vingers tipt;





de grauwe abelen kleuren
bloedrood naar het oosten
asgrijs het westen en ten
lange leste hun kale kroon
die rest als bladeren vallen
kijk de iep eens op de kruising
tussen glad en ruw gelegen
halverwege groen met geel verengt
dek dat voet tot kroongetuige
het geheel weer tooit

maar ach mocht ik hier dan kiezen
laat ik in het midden waar te zitten
tussen wilgenman en berkenvrouw
haar teder loof verbranden naast
zijn zilvergrijze vacht van linten

ergens in het riet verzonken dras
waar geen mens het zaad ter aarde
de boom nog naar de kroon gestoken
zichzelf herdacht in plaatsbepalen

zondag 19 oktober 2008

Schutsluizen zeiken met nat gaan nu eenmaal beter. Een relaas.

(de man is van nature kunstwerk, waar de vrouw natuurlijker oogt vanuit landschappelijke waarden, in een stroomgebied)

Heerenleed 1;

Meewarige hoofdkazen.

de zeer geachte Grootheden halfheden
en andere halfslachtige leden
schrijven zich al te zeer bij elkaar

startpagina's vol gepompt lotje getikten

gerangschrikten met ondergeschrikten
schrokken voornaam-lijk hoofdzaak voor elkaar

ogenschijnlijk beschikten taalkneuteraars
gezagdragers van de poëzie naast erkenden
zij die blijkens zichzelf zichzelf herkenden

dichters die het lot beschikken voor mekaar
niet té pruimen vers voor het versmaden

dichten zij voorgeschotelde voornaamheden
zie mijn naam eens staan naast groterheden

je moet er niets van zeggen
er vlug een punt achter zetten

want voor je 't weet ben jij de lul
of um kwijt en de gebeten hond.


____________

Heerenleed 2;

Hoe onverlaat

De bezielde kerels rakelen alles
wat vrouw zijn is nu eenmaal op

begraven lopend in de valkuil
braaf het bot dat zo goed geschouwd

hard gelag, ik begreep dat nooit, is iets
met zuipen waar zuipschuiten in vergaan

ze beheersen dan ook zoveel eigenwaarde
dat de dunk daarop weer stralen gaat

zolang er maar geworpen wordt met aandacht
vragend om het rechte eind daarop gelopen

blijkt menigeen meinedig lastig te zijn
krabbend aan het kruis genageld van spijt

_____________


Heerenleed; 3

The inebriated red neck

Het bekte zo lekker weg
nageteld vers met rijmen
zeg dagelijks feiten zeg
zoet waterbekken lijmen

omdat het lek met het gebrek
vanonder uit gezegd vertrekt
dun als drek dat meurend versterkt
het rijm snoert geurend mij de bek

zo sprak ook de vrek met rode nek
ik kleur de werkelijkheid bij bestek
de dood en ook mijn grote bek afijn
gemoerd houd ik (van) iedereen klein

_______________________

Heerenleed 4;

De harde return

(jezelf ophemelen
tot je er bij neer-valt)

mensen die hun eigen wereld scheppen
tussen twee oren beklemd
weten veelal niet wat ze missen

uit hun dromen uit hun slaapstand
ontwaken ze te vaak zonder opties
als een functietoets
die hen naast een escape
de mogelijkheid biedt te kiezen

iets om terug te keren
of meer geavanceerd
een optie alles te deleten
met weer opstarten opnieuw

Gelukkig weet ik vanuit mijn venster dit
en mis dus niets van deze functietoetsen
die geen uitweg bieden dan een hoop
van hetzelfde met waarvoor je kiest
(of leeft :-))
______________________________

Hun schaamdelen staan te vaak schandalig te prijken met wijduitslaande dij-, benen ze maar voort.

vrijdag 17 oktober 2008

Groef

ik haar kreek aan
als een spleet gelijk
verdiepte mij
daar geenszins in

het leek te vochtig
om strijdlustig
in ten onder
te vergaan

geregeld ongesteld
van moederaard
vervloeide zij
ooit zilt nu zoet

ik staarde naar
de begroeide waarde
die zo tierig kiert
weelderig

maar onderhoudend
geschouwd als ook geschoren
schaap ik daar nu na

woensdag 15 oktober 2008

ik wil iets zeggen maar weet niet wat. Water aan de lippen, 8

taal nog teken gaf ik weg
toen aan banden gelegd
stromen mij werd ontzegd

nu de teugel is opgerekt
te laat de baan gewist
met delen in het kribvak
waaruit geput in vernam

hoe het land hebben
aan watersnood kan verkeren
ik zal ze leren
geen streken uithalen
waar ik niet ben geweest

maar kom ik ga
daar mijn water halen
achter normen en waarden
waar ik nu vergeten droom

vocht is strijden met verleden
of wat met tranen wordt bereikt
ik raakte mijn speelgoed kwijt

Grensgeval. Water aan de lippen, 7

Voor paal gezet in dieper zin begrepen
daar waar de slenk zich wendt tot kreek
drab je aan de enkels gaat maar hoog
verheven een waker staat te slapen

traag kruipt zout uit alle naden
stromen door het tij geleerd
vreten aan de weke delen
stuwen zand en stuiven af

ik ging daar schoorvoetend waden
waar water tot het aan de lippen stond
te voet zoog zo het wad me zeker wetend
op dat ik me aangetrokken voelde

er is meer gedicht dan zeegaten. Water aan de lippen, 5

In het land der letteren
ga je vanuit Friesland
over de wadden
naar Groningen

om een vertaalslag
te kunnen maken
op de opengebroken

horizon die over de oudste
ochtenden is heen gelegd

een spanningsboog van verzet
dat dood geverfd
met zwarte bomen
een einder schetst

in het verschiet gesteld
met gras open en bloot
maar nog een ongestelde vraag
wat is daar nu dicht getimmerd aan.

Krimpscheut. Water aan de lippen, 4

de scheuren in de grond verhaalde daling
dat hand en tand verzet bood tegen droogte
riep de twijfel op die daar nog woonde
uitgestorven en bezeten land verbeten rook

er brandde veel af aan openheid in die dagen
maar de lange nachten, verlichtend toegerust
met waakvlammen duidde kommer al met kwel
wat zo zoet eerder was, verdween vol lof

van wierde tot waarde liep de landhonger
eens hand in hand met het versteend hart
de stad te nat met ommelande gewoonten
ruimte zat in die dagen voor de engte brak

met meer aan de hand dan sijpelend water
vergewiste zich de oude dijkgraaf z'n gezicht
maalde veel te veel met wanen van de dag
verbijsterde hij op hoofdlijnen geschetst

het nieland een streek waar niemand kwam
heg en steg tussen neus en lippen gesloopt
de oude dijk lichamen begaven het reeds
in een reeks verkavelingen van monnikenwerk

daar braakt nu de leegte met rust uitkramen
een overvloed aan dalen en bezwaard gemoed
van verder liggende landwinning in tenen
vervlocht het tijdvak met gemak de kwelder

kreekte menigeen met slijk der aarde dicht
de boerenstand te boven vruchtbare maren
waar geen mond meer repte over het verstand
te hoop gelopen in dit door tocht verlamde land

__
een scheut of is het scheur die zienderogen krimpt

gesteund door water. Water aan de lippen, 3

breekt voor hen de toekomst aan op stelten
een beeld geschetst door de warm watervoorziening

met wat benauwde geestgronden eens met water deed
vlucht nu weg in angstdromen voor deze wanen uit

afgegraven en ontgrond daalt het steeds vaker af
verdiept zich dagelijks met behoudt van plaatsnamen

het achterland verzuipt in vertegenwoordigde waarden
raakt overspoeld met vragen naar droge voeten verhalen

het wilde tranen met zoete armoede die nieuwe jas
om de knecht de baas te worden die al beteugeld was

dinsdag 14 oktober 2008

De gramsvogel. Water aan de lippen, 2

de nacht werd wat vroeger dan verwacht
een kille aangelegenheid met overvliegen
bracht nog bleek later maanlicht
lichter dan verwacht een schemer
het schermutsel dat plaats vond
op een verlichtend stoppelveld
met heiligenschijn op aantocht
kroop wat mistig nevel rond

schimmig maar grimmig
brak eensklaps een stilte door
een enkele oogwenk in gegeven
het kraakte wat met het skelet
de losse delen en wat verenpracht

hier stond ie dan in vol ornaat
te prijken met zijn hanenkam
de gramsvogel die zijn gelijk kwam halen
wachtte niet niet op maar werd opgewacht
op uit de kluiten gewassen aarde

een modderbad zoals verwacht
schepte hij met al zijn keelkanker
rondstrooiend de volgroeide cellichamen
besmettelijk dat zelfs de pestvogel
er niet meer uit zag dan de merel
toch een hele kerel van voormaat

spreeuwen ontwaakten veronwaardigd
schreeuwend om wie de moed had
de rust te breken op een nanacht
vol omvolkomenheden werd tot ramp
ook het kauwtjesvolk wakker
het laaide op in dikke nevel

niemand die dit nog voorzag
hoe toch de stilte was gebroken
geen aanleiding werd ongemoeid
gelaten met gevogel naar de waarheid

wie was de gramsvogel danwel
een misspelde kramsvogel
te vroeg uit het hoge noorden

de kruisbek trok zijn snavel krom
in een een vraagteken
de reiger net een kikker rijker
die gebelgd uit de roes ontwaakte
voor de winterslaap nu eeuwig rust vond
spitsvondig met een mondvol
bedacht de reiger verrek ik word
langer van verwacht

meeuwenkolonieën afgeladen met visdieven
spraken schande in een schreeuw
hoe had het zover kunnen komen
een gram halen met zoveel kabaal

op de stille aftocht ergens achteraf
bij lutje borg prevelde de kerkuil zacht
ik behoorde iets te knappen maar brakaf
dus bij het krieken moet ik dit wantij keren
met de torenvalk die kan immers bidden

ware het het dat deze grote boodschap
geheel verorberd werd al prekend door de vos
met veel passie voor het passief gesnater
wat ten velde bleek

in verte ver van hier lag nog een oplossing
in het verschiet met de kiekendief
die blauw nog zich op de wieken begaf
naar dit wild en bijster ongemak

hij was de gramsvogel spuugzat
zeer in de wiek geschoten vloog hij af
op weg naar dit stuk onverlaat
dat om niets staat uit te kramen

de inmiddels geheel afgebroken nacht
vol schaduwbeelden wachtten af
hoe op een oortje na geveld
de roofvogel eieren had gekozen
voor zijn part nam hij deel aan slachten
hoog verheven met grote vleugelslag
werd de vlegel op de korrel genomen

wat later bleek een jager met zij weitas
had zich ook stilletjes laten horen
een knal en vonk zo hel als vuur
met kruitsporen beladen
ontbrandde het schot hagel

velen bleven naderhand daarbij
het betrof alleen de gramsvogel
waarom nu in braad ook anderen
zijn opgenomen ongewild bejaagd
was de schutter uit zijn somberheid
ontloken en stram in lijf en leden
afgedropen van het bloedbad
waar in de modder was veranderd

daags na het gebeuren was geen vogel meer
aan het filament die had gesnopen
breek mij de bek niet open
wat in godsnaam gelijk behalen heet
is niet meer dan een slachtveld
waar de boer op dorstte en
wat alleen maar mais betrof
lag nu bedolven onder de veren
waar iedereen te rusten lag

afgestorven werd met nieuwe maan
het duister weer onthuld
waarin iedereen hiernamaal
niet meer dan een vleugje herinneren
als snufje zout op het spit geregen
zich liet verleiden tot een laatste frisse hap

koude lucht was er uit gehaald
en men sliep in wilde dromen
vannacht maar even uit
de gramsvogel heeft zijn gelijk
niet behaald met wat geneuzel
muizenissen waren niets voor hem
als zaadeter was ie dat even vergeten

Geen oog om te ontwaren. water aan de lippen, 1



de bode aan de overkant
vernam zonder omhalen
dat hij is uitgevaren

een gouden glimp nog verder
naar het scheen dit spoor
een schim dat zo verdween

voor zover de horizon
uittreden gewaar werd
bleek uit nabeelden

voor zover dit oog kon
reiken met dichterbij
halen wat verdween

was alles verzwegen
stemde af met legen
van verstomd gemoed

vrijdag 10 oktober 2008

waar het over-stromen gaat. Water aan de lippen, 6

Over de grote stromen heen gebogen
stond ik te dromen als een kunstwerk

hoe de kansen waargenomen die ik had
in het verbinden van land aan land

over water overwegen ging mijn hoofdzaak
in het overbruggen van die onoverkomelijkheid

het bruggenhoofd werd geslagen tot beramen
waarop spijt het keren moet worden geleerd

langzaam stroomde gedachten over van hoop
toen bleek dat in water al het leven zit

mij sterkt in het bouwen aan een toekomst
waar leefklimaat duurzaam heet in samenkomen

land en water drijven op de tijd
zonder te vergaan in angst en zweten

met zeker weten smeden is aaneenstukdoor
het samen verder gaan op de afgeslagen weg

de vrije teugel aan het water voor de mens
mens en water water en mens hun eigen gang

een droom om samen voor op pad te gaan.
________
waterbergers u maar.

maandag 6 oktober 2008

verkauwden




ik loop een achterstand op
met stilzitten rustig
achter de wand geplakt
glas doet zijn werk
voor mij scheert
landschap voorbij
maar ik schiet
toch niet zo'op
ook teveel koffie
raas me rot maar
haal het niet om
op tijd te komen

Meisjes



Ze lijken wel wat op elkaar
Met hun op gebonden haar
Stijf naar achteren gestreken
Hun staartjes die dat breken

Dat zo glad van voren leek
Wat hun voorhoofd bloot
zo zedig preekt wordt
meteen oogopslag
Bekeken losjes

in de omgang door de polder
waar hun blik zo bleek
zich richt op een enkele vaag contour
van dit vergezicht waarop wijd open
hun ogen staan gericht

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Blogarchief