
uitgesplitst naar de rand
toe uiteen een geheel één
plaatjeszwam geschoten
zo veelzijdig als dit geen
één gelijkend mijn eigen
mening ridderlijk niet
eenduidig opvallend
meer dan mij gelijke

ik was ® wat uitgesproken over geraakt. Over waarde; wie niets waard is kan waard worden wie waard wordt kan alles worden
"blauwe regen"
de neerslag van jaren
slingert zichtbaar omhoog
langs ieder aangrijpend punt
klautert het licht bewogen
lange lianen tot na jaren
het de bloei hervindt
herschikt in blauwe regen
komt de bloesem tot leven
krachtig eindelijk schoonheid
en tot wasdom draagt
wat van de kiem uit
door de wortel heen
gevoed het innerlijk
behang tot uiterlijk
de rijkdom weer geeft.
De klok schreeuwt levensgroot
vlak voor vijven om te beginnen
nagenoeg bijna niets blakend rood geel
zitten stangen met de zwartjes
op het perron
trek ik verder de woonwijken door
een kanaalpand heen
overdwars met een rotgang genomen
rijen bomen witte gevels
razen mij voorbij
----------------------------------------------------
Van de broek zit nader dan het hemd
en nog steeds up to date er is nog volop ruimte
op het volgende station in de stoptrein
vult met eerste klas gaatjes in de avondspit
De lege trage kunst strompelt voorlangs
drie dames keurig op een rij tochtig open
wachtstand zeven samen tegen kanker
naargeestig kaal beton skelet trekt mij
voor door de ruigte op een volgelopen bouwkavel
Het kondigt vreemdsoortig verval
met te harde beton platen tegen de kazerne
spuitgasten rukken uit over het gloeiend struweel
wuivend riet achterlatend op een onbedekte plek
een moeder met twee kinderen stormenderhand
de trap genomen papa komt een zoen valt er te halen
hij reist ze tegemoet is hun omhooggaand vertelt
---------------------------------------------------
Verder lijkt alles wel een boekenweekgeschenk
van de tocht valt alles samen langs de kale vlakte
de kaal gevreten leegte
naar het einde wordt alles
vanzelf eindbestemming
Geen afslag voor het oog
dan weer een ondergespoten gevel
het blondje tegen over dommelt
lichtelijk overdreven met haar armen
stevig tegen de borst gekneld
vormt zij een boegbeeld voor even
Het klinkt weer goed in de overspanning
de kauwtjes spannen de kroon er mee samen
Zwart voor de ogen
Naar
de kroon gestoken ziet het haar even zwart
zij heeft een doel voor ogen met hem dat uitzicht biedt
zo het nageslacht als alle jaren weer ‘t aanzien geniet
Maar
alsof de hoop vervloog gelijk een etterpuist of vuile wrat
zo schieten kraaienpoten d'r om ‘t hoofd hoogst ongelegen
Waar
net de bouw weer vlot met reiken aan de echtelijke trouw
staat zo op 't botten naar de knoppen haar eigen kroost
Nu 't
met strijd in het hoogspel met de vleugelslagen
schieten paren wel en woest elkaar de veren
Zo
't kraaiennest of eksternest toch weerom naar de haaien
met kijven is geen horst gebaad noch bolwerk te vertrouwen
Verword
het tot takkenbos gelijkend op een wespennest met rotte eieren
gooien is nu hun hoogste doel en krijsend naar de kroon geschoten
Wederom; ’te hoog geschoten het ook vaak mist
dit was nooit zo vanzelfsprekend
tot ik haar naam zag staan
vanaf dat jaartal was ze weggebleven
al staat die datum goed geëtst
vervaagd het door de jaren
je rust elders naar je wens
maar met deze transplantatie
ben je meer dan leger
een tandeloze maagd
van dit geweten
woede
Als met blaren in je schoenen voort te schrijden
zo brandend kan het zijn van het gevoel
om op leren zolen van het geheugen opnieuw
te leren lopen gesmeed tegen de slijtage slag
de staalharde leugen
met het klikken aan te horen
waar de hak met het beslag
te hard de grond treft
raakt het uitgeput de nagalm tegen de blinden
de gesloten kozijnen als holle ogen van de tijd
zwijgen waar het geluid de straat uit sterft
Koud en nevel
mist aan flarden
regen tegen
wind en ’t kind
vreemd wat je vindt zo’n kleintje
tussen de elementen maar het staat fijntjes
windekind, hemelskind ons aller vrind
toch blijft de ochtend kil
alleen ontwaken in een geeuw
en je ochtendhumeur mist
als nevel om je eigen stemming
speel je mee met de gedachte
ook tranen lijken regen met tegenwind
het zit niet mee m’n kinderliedje’s uit
ademloos ervaren hoe de tintel
van alweer het eerste en nieuwe ziet
stralend voor je uit gaat het
je stelt haar lentelicht
diffuse indruk op het oog
luchtig leven liefdeslied
de dubbele bodems er uit slopen
op je gevoel afgaand kringen langs bierviltjes schrijven
en maar blijven hopen dat het er op staat
als hét er op aankomt onzeker weten
en dat bestrijden met huid en haar
met een schrijfout klam in kalm veranderen
letters toevoegen met grip houden in lief hebben
loslaten en contradicties dicteren in dikken en afleren
gewoon afgestompt raken waar het treffend
doelgericht stond uitgemeten een goal
bestaat immers uit twee palen en een dwarsligger
en een lul én er tussen in, ik bedoel de ballen schieten
vaker doel met ontwijken van een keeper
die houdt op en te vaak vast aan opkomend gevaar
Gestamel
neen, zeker het recht doorzee
kan jij daar niet uit ontlenen
alleen mijn eigen stomheid
sla ik daarmee gade
en jij mijn liefste
spreek mij
in alles tegen
het waren dan ook kantje boord
verhalen die ik vergeleek
alles op alles tot in de puntjes
goed geregeld bij iedere ezeloor
waar zelfs de rug gebroken open
sloeg bladerde ik vlug door
En op het eerste gezicht valt het op
dat de eerste en laatste bladzijden
goed verstopt verkleven,
zo vreemd gedicht
Moes
Ik ontbeerde steeds meer
heb er de brui aangegeven
en de ruigte van je opperhuid
terug gegeven
het maagdelijk spinnen
in voorjaar met gerief
op het oog van zomeroogsten
een onderkomen dat je mij bood
in jaren dat ik hulp behoevend was
wou vluchten in je schoot
het hutje waar ik gereedschap trof
nog enige geborgenheid
en niet te vergeten
overvloedig
van de stilte gegeten
in jouw kraamkamer van rust
op zoek naar het verval
tref ik nu de guldenroede
je breekt daar gelijk de winterluim
al lopend reiger voor mij uit
of vervluchtend schooltje mezen
het klopt weer achter mij
beaamt de kleine specht
de vete is beslecht
de beer weer los
en dit lucht op
De blinde muur
(de naakte vrouw en
nog een hond)
zij gebaarde met de hand
de hond en vroeg de aandacht
die de hond schonk terwijl hij
in haar ogen verdronk
ze liep gaande weg een barre voettocht
ze heeft altijd gelijk naar waar ze de rug toe keert
de spanning valt van haar schouderbladen af te lezen
en in haar knieholten breekt dat door
het is een ritme in haar lichaam de beweging
plant zich voort
naar voren toe haar borsten
in een ongedwongen sfeer
de buiging vanuit haar heupen
gebiedt zij de hond te eten
langs de blinde muur het duister
van haar schaamstreek in een lichtval
het beeld stokt waakt en zij hurkt
slapen tegen de blinde muur.
steen voor steen geweten
gevoegd in zwijgen afgelegen
dieper in de schaduwen getreden
gescheiden geraakt getroffen
waar het rust een uitgewoond verleden
een tijdsgeest beeldend weer gegeven
ze ontwaakt en naast haar staat de hond
en gezamenlijk trekken zij verder zonder woord
(naar een bewogen indruk uit het verleden, E.J Muybridge)
Ze las me eens in onvolprezen zinnen
voor een nieuw jaar dit om te beginnen
een luisterrijk pallet van woorden voor
en ik hoorde er de blanke parelen in koor
van zoveel liefde nog omgeven was die taal
schommelend uit haar bovenbenen tot verhaal
een goedverstaander zoals ik in ongerepte voeg
trof mijn oogopslag verliefd waar ik om vroeg
hier stond het klare in goed uitgemeten woorden
tooide klankkleurbeelden diep in mijn geheugen
verheugd over zoveel trefkans in duizendschonen
ik wist me een paleis te rijk dit huis om in te wonen
ieder venster glom gedicht geopend nog volle teugen
helaas gesloten strofen met te zangerige akkoorden
Ze kromt haar tenen
voor het gerief uit
een pleisterplaats van hartzeer
in de treurnis om het moederschap
van de kinderloze vrouw
op de heupen heeft ze het
gekregen een zinvol toneelstuk
vangt aan nabij het vallend doek
ze klampt het spreekgestoelte aan
op de voorste rijen op het oog
van de zo kommervolle zaal
waar rouwvol voeten schuifelen
en traanvocht om het bestaan
de emotieloze uren tot de pauze
en tot het volstaan van gaapwond
viel in koor te horen naast de popcorn
zacht zorgvuldig kneuzend de wens
uitgesproken
het werd feest in de voyeur
baarmoederlijke nagalm sprak zij
in klaagzang onzinnen van haar
verwachtingspatronen
en applaus viel haar ten deel
weinig rest dan lege zalen
na een oorverdovende ovatie
ze weende van de plankenkoorts
in haar knevel protesteerde
nog haar kroost op het dagverblijf
het was uren al verveeld
ook moederloos hun furore
of was het stemmingmakerij
een echtgenoot haar acteur
verzon het vaderschap ter plekke
de éénakter een wezenloos verhaal
ze kraamde slagzinnen aan elkaar
en viel schromelijk uit haar rol
haar maagdelijk gladde buik
in alle blankheid van het toneel
gespeeld
hij gaat knikt en gebaard
ginder je neigt ertoe
maar gaat
dit is een keerpunt
een openbaring op het oog
je verwacht wijdsheid
minder is waar
een oogwenk voor je
schaduw uit
tel nog wat zegeningen
zo omhand ermee leven
kan hoop geven en tot slot
merk op hoe stil zwijgen
is
Een feest om mee te beginnen
licht verveelt maar nooit bevroren
blijft het stromen ongewoon
vals sentiment hoe schoonheid
tot kristal helder het gerief
omgeeft op het oog
een ijsfontein maar water
in het hart dat spelenderwijs
verhard tot pegel